Wat is voor ons de waarde van de opstanding van Christus?
Ten eerste heeft Hij door zijn opstanding de dood overwonnen, om ons te doen delen in de gerechtigheid, die Hij door zijn dood voor ons had verworven.
Ten tweede worden ook wij door zijn kracht nu al opgewekt tot een nieuw leven.
Ten derde is de opstanding van Christus voor ons een onderpand van onze opstanding in heerlijkheid.
Een tijdje geleden mocht ik preken over de vijfde bede: 'En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren'. Ik kreeg daarna een vraag over het laatste gedeelte van deze bede. Het gaat daar over onze vergevingsgezindheid naar andere mensen toe. Hoe zit dat eigenlijk precies? Moet je de vergeving van elkaars zonden zien als een voorwaarde voordat God jouw zonden vergeeft? Als dat waar is, komt er een haast onmogelijke druk te liggen op je verhouding met God. En dan lijkt het er op dat de catechismus de druk wat kleiner probeert te maken. Het gaat in vraag en antwoord 126 over 'het vaste voornemen' om onze naaste te vergeven. Dat lijkt een verzachting van Jezus' eigen woorden in Matteüs 6: 14 en 15: 'Want indien gij de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven; maar indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw overtredingen niet vergeven'. Jezus spreekt maar niet over een voornemen, maar over daadwerkelijke vergeving.
Om daar goed op in te gaan, is het nodig dat ik de verschillende vragen die hierbij aan de orde komen één voor één bij langs ga. En dan kijken we eerst even wat er nou eigenlijk precies staat in de vijfde bede. De toevoeging in Mat. 6: 14-15 laten we eerst buiten beschouwing.
Van belang is de betekenis van het woordje 'gelijk'. In het Grieks staat daar 'hoos'. In hedendaags Nederlands wordt dat meestal vertaald met 'zoals'. Het is een heel algemeen, veel voorkomend woordje. In principe wordt het gebruikt om een vergelijking te maken. De vergeving die wij geven aan onze schuldenaren wordt dus vergeleken met de vergeving die God aan ons geeft.
Uit het woordje zelf kunnen we geen verdergaande conclusies trekken dan alleen dat het een vergelijking is. De aard van de vergelijking hangt af van het verband waarin het gebruikt wordt. Dan moet je denken aan het verband van de zin, maar ook aan het verband van de pericoop en zelfs aan het verband van de hele Bijbel.
Als je de vijfde bede wilt vertalen op een manier waarbij je er zo weinig mogelijk betekenis in wilt leggen, dan zou je het ook zo kunnen vertalen: 'En vergeef ons onze schulden, waarbij ook wij onze schuldenaren vergeven'.
Het kan ook als volgt: 'En vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaren vergeven'. Dat is ook een letterlijke vertaling, maar het heeft voor veel mensen al de klank van een voorwaarde in zich. Alsof onze vergeving van anderen vooraf gaat aan Gods vergeving van ons.
Maar zelfs als je zou vertalen: 'En vergeef ons onze schulden, zodat ook wij onze schuldenaren vergeven', zou dat op grond van het Grieks een mogelijkheid kunnen zijn.
Uit de letterlijke tekst van de vijfde bede zelf kun je dus niet de conclusie trekken dat onze vergeving een voorwaarde is voor Gods vergeving. Je kunt wel de conclusie trekken dat het onafscheidelijk bij elkaar hoort.
Vervolgens gaan we naar de toevoeging die Jezus geeft in vers 14 en 15. Die tekst lijkt veel duidelijker een voorwaarde in zich te hebben. Het is een tekst die begint met het woordje 'want'. In vers 14 en 15 staat dus de reden van de vijfde bede.
Laten we nu eens gewoon de verschillende mogelijkheden onderzoeken. En dan beginnen we met de mogelijkheid dat Jezus het hier inderdaad over een voorwaarde vooraf van onze kant heeft. Zo zou je deze twee verzen gemakkelijk kunnen lezen.
Toch stuiten we dan meteen op een belangrijk probleem. Het idee dat de vergeving die God geeft afhankelijk zou zijn van een actie van onze kant, gaat in tegen zo'n beetje de hele boodschap van de Bijbel. Om niet alles te noemen, kun je denken aan Romeinen 5: 8: 'God echter bewijst zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is'. En in vers 10 staat dat wij met God verzoend zijn toen wij vijanden waren. De boodschap van het geheel van de Bijbel sluit de interpretatie van een voorwaarde van onze kant uit.
Maar is dat dan de enig mogelijke manier om Jezus' woorden in Matteüs 6 te lezen? Wij hebben zojuist gezien dat Gods vergeving en onze vergeving aan anderen onafscheidelijk bij elkaar horen. Dat betekent heel gewoon dat mensen die vergeving van God ontvangen hebben altijd ook andere mensen vergeven. Net zoals de zon nooit zonder zonnestralen kan zijn en zonnestralen nooit kunnen bestaan zonder de zon, zo kunnen er ook nooit mensen zijn die vergeving van God hebben gekregen zonder dat ze andere mensen vergeven. Uit die goddelijke logica trekt Jezus in vers 14 en 15 een hele duidelijke, onontkoombare conclusie, die vooral gericht is op de praktijk van het leven.
In Matteüs 6 vers 14 en 15 maakt Jezus het dus nog veel duidelijker dat Gods vergeving en onze vergeving aan anderen niet los van elkaar bestaan. Dat is Gods logica. Als wij daar een voorwaarde van onze kant in lezen, dan is dat een menselijke toevoeging, die zelfs in strijd is met Gods eigen Woord.
Tot nu toe hebben we ons geconcentreerd op wat er nou precies in de verschillende teksten staat. Maar dat is niet genoeg. Deze teksten staan ook in een bepaald tekstverband. We moeten ook de vraag beantwoorden waarom de Here Jezus de woorden uit vers 14 en 15 toevoegt aan het Onze Vader.
Daarvoor is het nodig om het Onze Vader in zijn geheel in beeld te hebben. Het Onze Vader bestaat uit een aanhef, zes beden en een afsluiting. Die zes beden kun je weer onderverdelen in tweeën. De eerste drie beden horen bij elkaar. Daarin staat het koninkrijk der hemelen centraal. Ook de laatste drie beden horen bij elkaar. Daarin staat ons leven in het koninkrijk der hemelen centraal. Alles draait daarbij om de vergeving van de zonden (ik volg hierin de uitleg van dr. J. van Bruggen).
Door de vergeving van onze schulden krijgen wij het leven terug. Die vergeving opent voor ons de poort naar het koninkrijk der hemelen. Zo zou je heel in het kort het Onze Vader kunnen samenvatten. De toevoeging van Jezus in vers 14 en 15 over de vergeving sluit dus aan op de kern van het Onze Vader.
Als de vergeving van onze schulden zo kernachtig is voor ons gebed, dan is het heel belangrijk welke verwachting wij mogen hebben van ons gebed. Die verwachting leert Jezus ons meteen aan bij het begin van het gebed. Hij leert ons namelijk om God aan te spreken als onze Vader. Dat betekent dat het de bedoeling is dat we bidden in een Vader-kind relatie. In die relatie is zelfs het gebed geen voorwaarde. In vers 7 en 8 had Jezus gezegd dat de heidenen menen door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden, maar dat God uw Vader weet wat u nodig hebt, voordat u Hem bidt.
Als we dan ook nog beseffen dat God door Christus onze Vader is geworden (HC v/a 120), wordt het alleen nog maar duidelijker. Wij hebben het kindschap verspeeld. Maar Christus heeft ons met God verzoend door zijn dood aan het kruis. Dat alleen is de voorwaarde die God gesteld heeft om ons weer kinderen te laten worden die mogen vragen om vergeving.
De context van het Onze Vader laat nog duidelijker zien dat onze vergeving van anderen nooit een voorwaarde kan zijn voor Gods vergeving. De enige voorwaarde is de dood van Christus aan het kruis. Onze vergeving staat of valt met het geloof in Jezus Christus.
Zo langzamerhand kunnen we wel een antwoord geven op één van de vragen waar we mee begonnen. Legt Jezus door zijn woorden uit Mat. 6: 14-15 een druk op onze verhouding met God? Die vraag moet uiteraard met 'nee' worden beantwoord. Het is niet zo dat wij onzeker moeten worden over Gods vergeving. Jezus' onderwijs is juist één grote bemoediging voor arme bedelaars in het geloof. En Jezus' daden zijn het ultieme bewijs dat Hij er geen druk op legt, maar dat Hij de verhouding juist herstelt.
Ligt er dan helemaal geen ernst in die woorden uit vers 14 en 15? Jazeker, die ernst ligt er wel degelijk in. Want het blijft helemaal waar dat Gods vergeving aan ons en onze vergeving aan anderen onafscheidelijk bij elkaar horen. Dat komt omdat Christus zelf niet gedeeld kan worden.
Nu is de opstanding van Christus uit de doden het bewijs dat Hij door zijn dood de gerechtigheid voor ons verworven heeft (HC v/a 45). Met andere woorden: dat Hij de vergeving van zonden voor ons heeft verdiend.
Maar de opgestane Christus doet nog veel meer. Wij worden door zijn kracht nu al opgewekt tot een nieuw leven. Het is één en dezelfde Christus die de vergeving van God voor ons bewerkt, maar die ook het nieuwe leven in ons bewerkt. Dat kun je niet van elkaar losmaken. Dat hoort onafscheidelijk bij elkaar. Christus bewerkt niet alleen Gods vergeving vóór ons, maar Hij bewerkt ook onze vergeving aan anderen in ons.
Het is goddelijke logica dat iemand die een ander niet vergeeft, kennelijk het geloof in Christus niet heeft. Zo iemand leeft volgens menselijke logica. Menselijke logica maakt vergeven problematisch. Het stelt voorwaarden vooraf. Mensen die volgens menselijke logica leven, beseffen ook helemaal niet wat het betekent dat de poort naar het koninkrijk der hemelen voor hen is geopend.
Wie niet wil vergeven, wil de relatie met de ander niet herstellen. Die wil niet samen met die ander leven. Het raakt daarom ook de derde betekenis van Christus' opstanding: onze eigen opstanding in heerlijkheid. Want waarom zou je op de jongste dag wel willen samenleven met iemand met wie je dat hier nog niet wilt? Wie niet wil vergeven, ziet de poort naar het koninkrijk der hemelen alleen geopend voor zichzelf, maar niet voor de ander. Maar hoe kan dat? Want wie in Christus gelooft, gelooft toch van zichzelf dat hij of zij de grootste zondaar van allemaal is?
Onze vergeving staat of valt met het geloof in Jezus Christus. Onze verhouding met God staat of valt dus met het geloof in Jezus Christus. Wie niet in Christus gelooft, heeft God niet als Vader en die kan geen vergeving krijgen.
In Matteüs 6: 14-15 legt Jezus geen druk op onze verhouding met God. Maar Hij laat de ernst zien van de noodzaak om in Hem te geloven. Hij maakt duidelijk dat het onmogelijk is om wel zijn offer voor onze zonden te aanvaarden, maar Hem niet in je te laten werken.
Je zou kunnen zeggen: tot zover de leer, maar nu de praktijk. Hoe kun je dit in de praktijk toepassen? Die vraag is vooral belangrijk voor mensen die heus wel willen geloven, maar die het toch extreem moeilijk vinden om bepaalde mensen te vergeven.
Als het waar is dat je heus wel wilt geloven, begin er dan mee om dat serieus te nemen. Besef dan wat het betekent in Wie je gelooft. Je gelooft namelijk in Jezus Christus die de macht van de dood heeft overwonnen en die uit de doden is opgestaan. Wat een ontzagwekkend grote kracht!
Dan staan er in antwoord 45 van de catechismus die woordjes 'door zijn kracht'. Door zijn kracht worden wij nu al opgewekt tot een nieuw leven. Als je bij jezelf de onmacht voelt om te vergeven, besef dan dat je het niet in eigen kracht hoeft te doen. Het kan, omdat Christus het met zijn levenskracht doet. En Hij voelt zelfs met je mee als je in de verleiding komt om niet te willen vergeven. Hij is namelijk op dezelfde wijze als wij verzocht geweest.
Als je dan echt wilt geloven in Hem, dan is dat een enorme bemoediging. Als je het niet echt wilt, dan zou het kunnen zijn dat je een toneelspeler bent. Dan is er nu een uitvlucht ontmaskerd. Als dat zo is, dan moet je je bekeren en je gaan verdiepen in de Here Jezus.
Er ligt nog een vraag. Is er verschil tussen het vaste voornemen om de naaste te vergeven en het daadwerkelijke vergeven? En hoe moet je daar dan mee omgaan? Is het nou zo dat de catechismus in antwoord 126 de woorden van Jezus verzacht?
Die laatste vraag is eigenlijk ondertussen al beantwoord. De vraag ging ervan uit dat Jezus een druk legt op onze verhouding met God, omdat onze vergeving een voorwaarde zou zijn van Gods vergeving. Omdat die druk niet door Jezus is gelegd, hoeft die druk ook niet te worden verzacht.
Maar laten we toch nog iets beter kijken naar het verschil tussen het vaste voornemen en het daadwerkelijke vergeven. Er is inderdaad verschil. Maar het is een verschil in de uitwerking. Het is geen wezenlijk verschil. Het gaat niet voor niets over een vast voornemen. Dat is heel iets anders dan onze goede voornemens op 1 januari, maar het zijn hartelijk gemeende voornemens. Het is te vergelijken met het verschil tussen een wortel en een boom. Een wortel is inderdaad geen boom. Maar zonder wortel zul je nooit een boom krijgen. En een wortel zal uitgroeien tot een boom.
En dan is er nog een verschil tussen vaste voornemens en daadwerkelijke vergeving. Daadwerkelijke vergeving kan alleen als er wederzijdse behoefte aan bestaat. Vergeving is letterlijk het wegzenden van schuld. En schuld bestaat altijd in een onderlinge verhouding. Door vergeving wordt die verhouding weer hersteld. Stel nou, dat de schuldige partij helemaal geen behoefte heeft aan een herstel van de verhouding en nooit om vergeving vraagt, dan is daadwerkelijke vergeving praktisch onmogelijk. Dan blijft het een theoretisch verhaal.
Maar vaste voornemens gelden voor iedere gelovige in iedere situatie. Die gelden ook als er geen verzoek tot vergeving komt. Er is dan ook geen sprake van dat de catechismus Jezus' woorden verzacht. Jezus' woorden zijn vooral praktijkgericht. De catechismus spreekt meer vanuit de doorwerking van Christus in ons leven en focust helemaal op de genade van de Vader die niet alleen vóór ons is, maar ook in ons mag worden opgemerkt.
LH