Blog

Gemeenschap met één God en drie afzonderlijke Personen

 

...want door Hem hebben wij beiden in één Geest de toegang tot de Vader.

Efeziërs 2:18

...gij gelooft in God, gelooft ook in Mij.

Johannes 14: 1b

En Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven om tot in eeuwigheid bij u te zijn...

Johannes 14: 16

 

Gemeenschap met God is een wonder. We mogen het gerust een geheimenis noemen. Als we erover nadenken wat dat betekent en waarom dat mogelijk is, dan proberen we een wonder te vatten. Dan aanbidden we het, maar doorgronden het niet.

Toch betekent het feit dat het een geheimenis is niet dat het iets geheimzinnigs is. Alsof het voor eenvoudige, nuchtere mensen niet is weggelegd. Het is nou juist wél voor eenvoudige gelovigen.

In Handelingen 2 gebruikt de apostel Petrus voor de onderlinge omgang tussen God en mensen het woord 'roepen'. De Here roept ons (vers 39) en wij roepen zijn naam aan (vers 21). Je zou ook kunnen zeggen: De Here spreekt tot ons in zijn Woord en wij spreken tot Hem in ons gebed. Zo ziet de omgang van een gelovige met zijn God er heel praktisch uit: Bijbellezen en bidden. Het woord 'roepen' dat de Bijbel gebruikt, mag ons erbij bepalen dat er kracht zit in dat onderlinge gesprek. Niet alleen in Gods Woord, maar ook in ons gebed. Wij hebben Hem nodig en dat laten we Hem weten ook.

 

Bidden

Ik wil in deze overdenking wat verder met u nadenken over ons bidden. Want als wij bidden tot God, tot wie richten wij ons dan? Richten we ons dan in zijn algemeenheid tot God? Of tot de Vader? Of misschien ook tot de Zoon en de Heilige Geest afzonderlijk?

Er zijn kringen waar het meer dan bij ons gebruikelijk is om rechtstreeks tot de Heilige Geest te bidden. Maar als je de nadruk legt op het bidden tot de Persoon van de Heilige Geest, brengt dat het gevaar met zich mee dat je de Heilige Geest los gaat zien van de andere Personen van de Drie-eenheid. Het kan ook ontaarden in het vragen om bijzondere gaven en gevoelens, los van het verzoenende werk van Christus.

Iets minder ongebruikelijk zal het voor ons waarschijnlijk zijn om rechtstreeks tot de Zoon te bidden. Als je bidt: 'Ik dank U dat U voor mijn zonden bent gestorven', dan moet dat gebed wel tot de Zoon zijn gericht, omdat de Vader en de Heilige Geest niet zijn gestorven. Maar is ook nu het gevaar niet aanwezig dat je de Zoon los gaat zien van de andere twee Personen? Gebeden die alleen tot Christus zijn gericht, kunnen ontaarden in een Jezus-geloof, waarbij het besef van de goddelijke majesteit van de Here naar de achtergrond wordt gedrukt.

Heeft Christus ons zelf niet geleerd om tot 'onze Vader' te bidden? Als wij bidden, roepen wij toch de ene God aan en daarmee impliciet ook de Vader, de Zoon en de Heilige Geest? Juist omdat God drie-enig is, past het niet om los van de andere Personen ons tot één van de drie te richten.

De gedachte is daarom voluit Schriftuurlijk om ons in ons gebed te richten tot de Vader. Zo wordt ons gebed ook persoonlijk. Het is ook voluit Schriftuurlijk om dat gebed te bidden in de naam van de Zoon. Want door Hem hebben wij toegang tot de Vader (Ef. 2:18). Verder om dat te doen in de kracht van de Geest. We hebben die toegang tot de Vader in één Geest (Ef. 2:18).

 

Vader en Zoon

Het is voluit Schriftuurlijk om zo te bidden en zo te leven in gemeenschap met de Drie-enige God. Behalve als we daarmee onze verhouding tot Hem precies op formule denken te hebben gebracht. Er is vanuit de Bijbel namelijk meer te zeggen. En dan moeten we dat ook doen.

Een tekst die in dat verband onze aandacht vraagt, is Johannes 14:1. De Heere Jezus maakt daar namelijk een niet weg te wissen onderscheid tussen Zichzelf en God. Hij moedigt zijn discipelen aan om in God te geloven. Maar dat niet alleen! Ze moeten ook in Hem geloven. Het gaat in deze tekst voor alle duidelijkheid niet alleen om het onderscheid dat er is tussen de Persoon van de Vader en de Zoon, maar ook om het onderscheid tussen het geloof in de Vader en het geloof in de Zoon. Wie persoonlijk op de Vader is gericht, moet ook persoonlijk op de Zoon zijn gericht.

Is Johannes 14:1 nu een bewijs dat we ons in ons geloofs- en gebedsleven afzonderlijk op de Zoon moeten richten? Om die vraag goed te beantwoorden, kunnen we niet om de context heen. De discipelen hebben zojuist gehoord dat Jezus hen gaat verlaten en dat zij Hem daar niet kunnen volgen. Dat brengt veel onzekerheid en ongerustheid teweeg in hun hart.

Dat is het moment dat Jezus hen aanmoedigt om in God te geloven. Het is namelijk waarschijnlijk beter om als volgt te vertalen: 'Geloof in God, geloof ook in Mij'. Ze moeten vertrouwen hebben in God. Kennelijk ontbreekt het hen daaraan.

Maar dan gaat Jezus een stap verder. Een oproep om in God te geloven, is op zichzelf niet nieuw. Daarvoor waren ze gelovige joden. Ze wisten van het Oude Testament. Maar nu maakt Jezus hen duidelijk dat het geloof in God hetzelfde is als het geloof in Hem. Ze kenden Jezus wel. Ze hadden zelfs al beleden dat Hij de Zoon van de levende God is. Maar dan moeten ze nu ook de consequentie eruit trekken, dat ze nu ook op Jezus moeten vertrouwen. Net zoals ze op God moeten vertrouwen.

We kunnen de conclusie trekken dat Jezus in Johannes 14:1 zichzelf gelijkstelt aan de Vader. Daarom stelt Hij ook het geloof in Hem gelijk aan het geloof in de Vader. Hij benadrukt niet het onderscheid. Dat was voor de discipelen juist al heel duidelijk. Maar vanuit dat zichtbare onderscheid benadrukt Hij de eenheid van Vader en Zoon.

Bij nader inzien kun je Johannes 14:1 dus toch niet zomaar gebruiken als argument om afzonderlijk tot de Zoon te bidden. Maar tegelijkertijd valt er niets op af te dingen dat persoonlijke gerichtheid op de Zoon helemaal in overeenstemming is met deze tekst. Er valt geen sjabloon uit te halen waarmee we ons geloofsleven op formule kunnen brengen.

Als Petrus in Handelingen 2:21 zegt dat al wie de naam van de Here aanroept, behouden zal worden, dan heeft hij het over de naam van Jezus (vgl. Hand. 4:12; 9:14,21). De Bijbel zelf eindigt met een gebed dat persoonlijk tot de Zoon is gericht: 'Amen, kom, Here Jezus!' (Opb. 22:20b).

Belangrijk in dit verband is Johannes 1:18: '...de eniggeboren Zoon, die aan de boezem van de Vader is, die heeft Hem doen kennen'. Om gericht te zijn op de Vader, is het noodzakelijk om op de Zoon te zien. Er is zelfs geen andere manier om de Vader te kennen.

 

Zoon en Heilige Geest

In Johannes 14:16 spreekt Jezus over de Heilige Geest. Hij noemt de Geest daar 'een andere Trooster'. Ook daar komt weer duidelijk het onderscheid naar voren. Jezus is zelf de Trooster. Maar de Heilige Geest is een andere Trooster.

Maar ook hier geeft de context geen reden om de Zoon en de Heilige Geest uit elkaar te trekken. De discipelen weten dat Jezus hen gaat verlaten. Maar dan bemoedigt Jezus hen dat Hij hen juist niet alleen achterlaat. De Heilige Geest is dan wel een andere Trooster, maar Hij bewerkt nu juist de gemeenschap met de Vader en de Zoon. Jezus zegt namelijk in vers 20: 'Te dien dage zult gij weten, dat Ik in mijn Vader ben en gij in Mij en Ik in u'.

De Heilige Geest richt ons op de Zoon. En toch is het niet zo dat we helemaal niet persoonlijk op de Heilige Geest gericht moeten zijn. Paulus roept ons in Efeziërs 4:30 op om de Geest van God niet te bedroeven. Dat wijst op een persoonlijke relatie met de Heilige Geest. Het geloof maakt ons ervan bewust dat de Heilige Geest persoonlijk in ons aan het werk is. Maar we kunnen Hem van onze kant ook persoonlijk verdriet doen. Ook is het opvallend dat Paulus in Romeinen 15:30 spreekt over de liefde van de Geest. En sinds de vroege middeleeuwen zingen we met de kerk van alle eeuwen 'O Schepper, Geest, woon in uw kerk' (Gezang 27 Geref. kerkboek).

 

Conclusie

We kunnen concluderen dat we de Drie-eenheid niet op een voor ons verstand begrijpelijke formule kunnen brengen. Dat heeft gevolgen voor onze gemeenschap met de Drie-enige God. Ook dat is niet op een sluitende formule te brengen. Dat maakt het wonder des te groter dat we werkelijke gemeenschap mogen hebben met deze God. Want Hij heeft zich door ons laten kennen in Jezus Christus. En Hij heeft de gemeenschap met Hem mogelijk gemaakt door de Heilige Geest.

We vinden in de Bijbel de grondregel om te bidden tot de Vader, in de naam van de Zoon en in de kracht van de Heilige Geest. Of, om het met Efeziërs 2:18 te zeggen: we komen tot de Vader, door de Zoon en in de Heilige Geest.

We doen God en onszelf echter tekort als we de gemeenschap met God daarin opsluiten. Een gelovige heeft een persoonlijke relatie met elk van de drie Personen: Vader, Zoon en Heilige Geest. Maar op het moment dat we gaan spreken van een afzonderlijke relatie met één van de drie Personen, slaan we een pad in dat slecht begaanbaar is. Dan zijn er overal valkuilen en kunnen we beter terugkeren naar het Schriftuurlijke pad van het katholieke gereformeerde geloof.

LH

© 2024 GK Zwijndrecht e.o.