Wat zegt God tegen ons in de doop?
...de doop bevestigt en verzegelt ons de afwassing van onze zonden door Jezus Christus. Wij worden immers volgens het bevel van Christus gedoopt in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.
Doopformulier (blz. 512/513 Gereformeerd Kerkboek)
Je komt het wel eens tegen dat er wat onduidelijkheid bestaat over wat de Here nu eigenlijk zegt in de doop. Die vragen komen vaak voort uit een spanningsveld van twee uitersten. Aan de ene kant willen we niet zeggen dat wie gedoopt is, automatisch in de hemel komt. We hebben dan wel eens de neiging om te zeggen: God doet in de doop slechts een toezegging, die pas werkelijk effect heeft als het in geloof aanvaard wordt. Aan de andere kant willen we ook niet terecht komen in het vaarwater van hen die de doop helemaal van haar betekenis beroven, waardoor de twijfel gezaaid wordt in de harten van mensen. Daar tegenover hebben we juist weer de neiging om te zeggen: als je gedoopt bent, komt het goed, want God heeft het immers zelf gezegd.
Maar wat zegt God dan eigenlijk in de doop? Wie zegt dat de belofte van de doop slechts een toezegging is, die pas werkelijk effect heeft als het in geloof aanvaard wordt, die doet de doop echt tekort. Die doet namelijk alsof er aan Gods belofte nog iets moet worden toegevoegd. Het is ook niet in overeenstemming met het doopformulier. Het doopformulier spreekt veel stelliger. Het spreekt over verklaren en verzegelen en over verzekeren. Er staat ook niet dat de Vader in het vooruitzicht stelt dat Hij ons tot zijn kinderen en erfgenamen zal aannemen, maar er staat heel stellig dat Hij het doet. Hetzelfde geldt voor wat de Zoon en de Heilige Geest ons verzekeren. Daar valt van onze kant niets meer aan toe te voegen. En als je zou willen zeggen: 'ja, maar je moet toch wel waar geloof hebben om in die weldaden te delen?', dan wordt zelfs dat toegezegd: 'Wanneer wij gedoopt worden in de naam van de Heilige Geest, verzekert de Heilige Geest ons door dit sacrament ervan, dat Hij in ons wonen wil en ons tot levende leden van Christus wil maken'. Daar wordt ons dat allemaal beloofd, tot de wedergeboorte en het geloof aan toe! Het is duidelijk dat de belofte van de doop niet effectief gemaakt moet worden door iets dat aan Gods toezegging moet worden toegevoegd.
Maar wie zegt dat het goed komt als je gedoopt bent, omdat God het heeft gezegd, die doet aan de doop ook tekort. Wie zo spreekt, gaat eraan voorbij dat de doop een bezegeling is van Gods belofte aan degene die gedoopt wordt. Je kunt niet tegen een ander zeggen: 'je bent gedoopt dus komt het goed'. Wie gedoopt is, is zelf aangesproken door God. Ieder gedoopt mens mag zichzelf confronteren met die stellige beloften van God. En dan is er geen enkele grond meer om te twijfelen. In de persoonlijke confrontatie met Gods belofte wordt het ook duidelijk dat het voor een gelovige niet in de eerste plaats erom gaat dat het goed komt. Maar dat het erom gaat dat je met God verbonden bent. Dan is het pas echt goed. En daar gaat het nou juist om in de doop. Wij worden gedoopt in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Dat betekent dat God zichzelf verbindt aan ons. In de persoonlijke relatie van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Wie dat eenmaal heeft gezien, wil niet meer horen: 'joh, je hoeft je geen zorgen te maken, het komt allemaal goed', maar die wil weten wat de Vader, de Zoon en de Heilige Geest hem persoonlijk te zeggen hebben. Die wil niet blijven staan bij de doop. Maar die wil de doop gebruiken om zijn geloof te versterken in de God van zijn doop.
Die persoonlijke verhouding met God is hier belangrijk. Er zijn mensen die de neiging hebben om van van Gods toe-zegging een voor-zegging te maken. Wat is het verschil? Een toe-zegging is persoonlijk, terwijl een voor-zegging dat niet is. Bij een voorzegging maakt het niet meer uit of je nu wel of niet persoonlijk gelooft. Het komt namelijk sowieso goed. Als dat waar zou zijn, zou iedere oproep tot geloof en bekering aan gedoopte mensen onnodig zijn. Maar een toe-zegging is op een persoon gericht. Het is een persoonlijke garantie van God zelf voor iedereen die gelooft. Een garantie dat je voor eeuwig bij Hem hoort. Die garantie zie je ook pas in de weg van het geloof. Het geloof is geen voorwaarde van onze kant om de belofte geldig te maken, maar de belofte vráágt wel om geloof. Die voorwaarde heeft God zelf gelegd (zie o.a. Heb. 11:6 en HC v/a 61). Niet om daarmee de belofte geldig te maken, maar wel om daarmee de belofte aan te nemen.
Juist dat maakt de doop zo onnoemelijk rijk. Want het geloof is in de praktijk zo onrustig. Gelovigen zwalken zo vaak in het leven met God. Het geloof is zo vaak als een vlammetje dat dreigt uit te doven. Wij merken vaak zo weinig van de lust en liefde om de Here te dienen. Juist dan is er die hoogstpersoonlijke garantie van God zelf. Dat Hij zelfs geloof en wedergeboorte toezegt. Dat geeft ook de troost aan gelovige ouders van jong gestorven kinderen. Hun kinderen konden nog niet eens geloven. Maar ze hebben wel Gods beloften ontvangen. Het Woord van God verzekert ons ervan, dat de kinderen van de gelovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond, waartoe zij met hun ouders behoren (Dordtse Leerregels I, 17).
LH.