Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om (de wil van) Hem, die haar daaraan onderworpen heeft, in hope echter, omdat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods.
Romeinen 8: 20-21
Als er iets ergs in je leven gebeurt, of als dat dreigt te gebeuren, dan is het eerste wat in je opkomt: 'ik wil dat niet'. Soms kun je voorkomen dat er iets ergs gebeurt of kun je het weer ongedaan maken. Maar heel vaak kan dat niet. Erge dingen die gebeuren, komen over je heen. Het komt met een macht die sterker is dan jezelf. En je staat er machteloos bij.
Diep van binnen blijft er dan nog steeds die gedachte opkomen: 'ik wil dit niet'. Niemand wil lijden. Dat zit in de schepping ingeweven. Want zo is de schepping niet gemaakt. De Here God heeft de hemel en de aarde geschapen om te leven, om te genieten en om tot ontplooiing te komen. Het lijden past daar niet bij. Het was er in de goede schepping ook niet.
Wij leven niet meer in de goede schepping, maar in de gevallen schepping. Dat merken we, soms heel duidelijk. Maar de wil om te leven, zit er nog steeds in. En daarom hebben wij ook die weerstand tegen het lijden. We willen het niet. De hele schepping wil het niet. Paulus zegt dat de schepping aan de vruchteloosheid is onderworpen. Zo had de Here het niet geschapen. Alles is omgedraaid na de zondeval. De levenskracht en de ontplooiing zijn tot vruchteloosheid geworden. Maar het is niet vrijwillig. We willen niet lijden. We willen niet zien dat het leven wordt afgebroken.
Onze onwil om te lijden is dus een herinnering aan de goede schepping. Daar zit iets in om aan vast te houden. Want de goede schepping herinnert aan Gods eigen goedheid. De goede schepping bestaat niet meer, maar de goede God bestaat nog wel. En Hij bestaat niet alleen, Hij is er. Hij is aanwezig, ook in deze gevallen schepping. Wat is het juist in het midden van het lijden in deze gevallen schepping van groot belang om God in zijn goedheid te kennen. Om zo het lijden ook te kunnen volhouden. Zodat God zelfs, of misschien wel juist in het lijden wordt groot gemaakt.
Het gaat misschien wel heel snel om van het lijden over te stappen naar het groot maken van God. Want er komen nog meer gedachten en vragen in ons naar boven. God heeft de hand in het lijden. Maar waarom doet Hij dat dan? Waarom moet het soms zo enorm zwaar zijn? Hoe kan het goed zijn om de hand te hebben in het kwaad? Hoe kan een goede God dat doen? Je zou God wel ter verantwoording willen roepen.
Als we zulke vragen stellen, voelen we de spanning. Want aan de ene kant zijn het levensechte vragen. Terwijl je aan de andere kant weet dat je God niet ter verantwoording mag roepen. Geeft de Here in zijn Woord daar antwoord op? Jawel. Bijvoorbeeld door ruimte te geven aan zulke vragen. Het boek Job staat vol met zulke vragen. Noömi stelde soortgelijke vragen (Ruth 1: 20-21). Romeinen 8 spreekt over het zuchten van de schepping in al haar delen. Zelfs wij zelf, die de Geest als eerste gave ontvangen hebben, zuchten bij onszelf (Rom. 8: 22-23).
Maar de Bijbel confronteert ook. Als we God ter verantwoording roepen, draait Hij het om. Als we zijn goedheid in twijfel trekken, herinnert Hij ons aan de dag dat de goede schepping veranderde in een gevallen schepping. En dan wijst de beschuldigende vinger naar ons. Ook naar de duivel, maar toch zeker ook naar ons. Want het begon allemaal juist met het in twijfel trekken van Gods goedheid. Dat is wat de slang deed in het paradijs. En waar de mens in meeging. Dat kwam eerst en toen kwamen de gevolgen. Toen werd de schepping aan de vruchteloosheid onderworpen.
God is goed. Dat blijft onveranderd staan. Zijn goedheid is zelfs nog veel groter dan we zouden denken. Dat bewijst de Bijbel. God ging er werk van maken om de zonde te verzoenen en daarvoor gaf Hij zijn Zoon. Zijn Zoon moest lijden. Hij ging in in de gevallen schepping. Ook Hij voelde de neiging om te zeggen: 'Ik wil dit niet'. Hij vroeg of die beker aan Hem voorbij zou mogen gaan. En toch zei Hij: 'Niet Mijn wil, maar de uwe geschiede'.
Als je God in die grote goedheid mag kennen, dan is er nog steeds het lijden in deze wereld, maar dan kun je het volhouden. Omdat je dan mag zeggen dat het voor ons mag vaststaan dat wij dood zijn voor de zonde en levend voor God in Christus Jezus (Rom. 6: 11). Zo leeft een christen. Zo lijdt een christen ook. Dood voor de zonde en toch... levend voor God. Dan voel je aan den lijve hoe loodzwaar de Here tilt aan de zonde. Zo erg dat je er van schrikt. En toch... verbonden met Christus die in onze plaats geleden heeft en die als Hogepriester meevoelt met onze zwakheid (Hebr. 4: 15). Alleen maar vanwege... juist die goedheid van God.
Dan blijven er nog steeds honderd vragen over. Bijvoorbeeld waarom de Here het in mijn leven doet. We krijgen daar de antwoorden niet op. Er zijn wel allerlei redenen uit de Bijbel te halen. Het kan zijn ter waarschuwing, ter beproeving, ter volharding, om God te verheerlijken, om Gods werken te openbaren, om een getuige te zijn voor je omgeving. En zo zijn er nog meer redenen. We weten alleen niet wat God precies met ons eigen lijden voor ogen heeft. Maar we weten wel dat we het niet moeten verwachten van deze wereld. Hier vinden we ons geluk niet. Dat is een vruchteloze zoektocht.
Dan wil je nog steeds niet lijden. Maar dan wil je wel dat Christus in je leeft. Want dan kun je toch anders tegen het lijden aankijken. Dan mag je leren om het zo te zien dat we te allen tijde het sterven van Jezus in ons lichaam omdragen, opdat ook het leven van Jezus zich in ons lichaam openbare (2 Kor. 4: 10). Dat is makkelijk gezegd en moeilijk gedaan. Het kan dan ook alleen in zijn kracht. Die kracht wil God ons geven op het gebed. De kracht, die alles te boven gaat, is van God en niet van ons. Dan zijn we misschien in alles in de druk, maar niet in het nauw; om raad verlegen, maar niet radeloos; vervolgd, maar niet verlaten, ter aarde geworpen, maar niet verloren (2 Kor. 4: 7-9).
Daarom leven we in de hoop en lijden we in de hoop. Want de schepping zal van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God. Het enige houvast in leven en sterven van de kinderen van God is dat wij het eigendom zijn, niet van onszelf, maar van onze trouwe Heiland Jezus Christus.
LH